Nooit meer uit de prullenbakken
Ik woon op een flatje.
Ja flatje, ik gebruik expres de verkleining van flat.
Want het is niet groot.
Maar daar staat tegenover dat het wel vol staat en altijd rommelig is.
Rommelig, omdat ik het niet opgeruimd krijg en vol omdat ik niet kan weggooien.
Ik heb mij daar lang voor geschaamd en als er bezoek kwam maakte ik, als zovelen, de opmerking dat men maar niet naar de rotzooi moest kijken.
Maar nu niet meer. Nu wijs ik het bezoek op de rotzooi en vraag het er goed naar te kijken, want het is allemaal van mij.
Misschien dat het bij u een kleine glimlach op uw gezicht tovert, maar voor mij is dit de harde werkelijkheid: de rotzooi, de meubels, het is allemaal met veel moeite bij elkaar gesprokkeld na mijn tweede scheiding.
En nu is het allemaal van mij.
Net als de koelkast en vriezer met drie vriesladen.
En als je ze beiden openmaakt dan zie je drie volle vriesladen en een bijna lege koelkast met daarin genoeg om voor mezelf te kunnen zorgen.
In de vriezer liggen bakjes met eten. Keurig voorzien van stickers met de datum van invriezen, de inhoud en het aantal porties.
Zo ongeorganiseerd als mijn huishouden is, zo georganiseerd is mijn vriezer.
Mijn vriezer met altijd volle laden, waar ik maar zelden iets uithaal.
Laden die ik koester, want ze bezitten het belangrijkste goed dat ik heb: eten.
En gelukkig kan tegenwoordig de koelkast vaak gevuld worden met het minimale dat ik nodig heb.
Maar dat is weleens anders geweest.
Na mijn tweede scheiding woonde ik uiteindelijk in een gedeelde woning.
Klein, armetierig. Hoge huur zonder huurtoeslag en medebewoners die hun bijdragen aan gas, water en elektra slecht of niet betaalden. Daar draaide ik dan voor op.
Maar er waren meer verplichtingen. De zorgverzekering, de alimentatie voor mijn drie jongste kinderen.
En ik lag krom om aan al die verplichtingen te kunnen voldoen en ik voldeed aan die verplichtingen, ik weigerde om ook maar ergens één betaling over te slaan. Vooral de bijdrage aan mijn kinderen had altijd de hoogste prioriteit.
Maar het betekende dat er vrijwel niets overbleef om te besteden aan wat me in leven kon houden: eten.
O, ik kreeg wel eens wat van mijn tante, van een vriendin, maar er waren tijden dat ik niets had.
Behalve een volle vriezer.
Want van wat ik kreeg ging het vlees de vriezer in, of ik kookte porties waarvan ik er dan eentje opat en waarvan de overige porties de vriezer in gingen
Toen ook al keurig voorzien van een sticker met datum, inhoud en het aantal porties.
En hoewel mijn vriezer vol lag met eten, gebruikte ik daar bijna nooit iets van.
Want als ik er iets van zou eten, dan was het op en zou ik niets meer hebben voor als het een keer écht nodig zou zijn.
Ik sloeg avondmaaltijden over. Soms een paar dagen, soms een week, of langer. Vaak had ik geen brood voor een ontbijt.
Maar ik vertelde niemand over mijn situatie, ik vroeg niet om hulp.
Nee, ik kon het allemaal wel zelf!
Het sporadische bezoek dat ik kreeg werd altijd keurig voorzien van koffie, koekjes of een stukje gebak, betaald van het beetje geld dat ik had en dat ik eigenlijk nodig had om van te leven.
En langzaamaan kreeg de honger de overhand en dreef me naar het centrum van Tilburg.
Diep in de nacht liep ik daar dan, gehuld in een donkere jas, met de capuchon over mijn hoofd getrokken.
Eerst nog voorzichtig rondkijkend of er niemand was, maar al snel graaiend door de prullenbakken van McDonald's, op zoek naar dichte kartonnen bakjes met restjes eten.
En vaak vond ik er wel een paar. Meestal onder ander eet-afval en sigarettenpeuken.
Het gevonden eten smaakte niet, natuurlijk niet. Ik moest ervan kokhalzen, zó goor vond ik het. Maar alle restjes die ik naar binnen werkte verminderde tenmiste het knagende gevoel van honger.
Mijn leven was een grote puinhoop van geldnood, honger en een volle vriezer.
Een vriezer waar ik nooit iets uit pakte, want dan zou het op zijn.
Weg.
En dan had ik het niet als ik het écht nodig zou hebben.
Zo is dat meer dan een jaar gegaan.
Maar ik vertelde niemand over mijn situatie, ik vroeg niet om hulp.
Nee, ik kon het allemaal wel zelf!
En wat was ik dankbaar, als vriendinnen langskwamen met een tasje met eten.
Er werd nooit echt over gesproken, ze wisten wel dat ik niet veel te besteden had. Ik heb hen pas veel later verteld hoe het echt zat.
Van mijn tante kreeg ik regelmatig boodschappen. Vaak zaten er potjes doperwten met worteltjes bij, of potjes met ondefinieerbaar groen.
Die gingen keurig de kast in, die blijven immers lang goed.
Maar wat schaamde ik me ervoor. Vijftigplus en ik was er dankbaar voor dat iemand eten kocht voor me. En ik was dankbaar voor de mensen die teveel kip nuggets hadden gekocht en die weggooiden.
Dan had ik tenminste wat te eten zonder dat ik de inhoud van de vriezer hoefde aan te spreken.
Inmiddels woon ik al een paar jaar niet meer op die veel te dure etage, is het financieel meestal wel haalbaar en kook ik met regelmaat voor mezelf en heb ik een afspraak met mezelf gemaakt: Nooit meer uit de prullenbakken.
Dat betekent dus ook dat ik, als het nodig is, om hulp vraag.
Hoe moeilijk dat ook is.
Maar dat heb ik al lang niet meer hoeven doen. Het is schuiven met geld en prioriteiten stellen.
En hoe krap het vaak ook is, toch pak ik nog steeds maar zelden iets uit mijn vriezer, staan de potjes doperwten met worteltjes en potjes met ondefinieerbaar groen nog steeds keurig in de kast.
Want als ik het gebruik is het op.
Weg.
En dan heb ik het niet als ik het echt nodig heb.
Reacties
Een reactie posten