De Poort
De kleine man stapte de immens hoge Poort door.
Een rugzak hing om zijn schouders en een koffer hield hij in zijn hand. De koffer werd dan wel gedragen, maar daarvoor moest de man zijn hele gewicht in tegenovergestelde richting hangen, zodat deze licht zweefde op zijn gang naar het onbekende.
Toen de man omhoog keek zag hij een grote hal. Veel groter dan hij gedacht had.
De wanden waren versierd met turquoise ornamenten en de verlichting was uitermate fijn afgesteld. De muziek die er klonk vond hij niet aangenaam. Hij hield niet van viool muziek.
“Controle,” hoorde hij zeggen, “mag ik uw bagage zien?”
De poort was reusachtig en de zachte, diep donkere stem galmde in de holle ruimte van de aankomsthal.
“Natuurlijk mag u mijn bagage zien,” antwoordde hij, “maar als u mij zegt wat u hoopt te vinden, dan kan ik u misschien zeggen waar u moet zoeken.”
Hij had wel verwacht dat hij gecontroleerd zou worden, want hij had al gehoord dat men streng was. En het was precies zoals verwacht.
“Ik zoek naar niets en hoop niets te vinden.”
De kleine man dacht diep na. De hengsels van zijn rugzak trok hij steviger aan en ook de greep om het handvat van zijn koffer werd verstevigd.
Hij antwoordde voorzichtig.
“ ‘Niets’ zit in mijn rugzak. Daardoor is hij licht en kan ik hem gemakkelijk dragen. Het zijn de lichte dingen, de dingen waar ik om gelachen heb. De dingen die ik goed gemaakt heb en de dingen die men mij niet kwalijk heeft genomen.
En wat er in de koffer zit, ‘iets’, is zo zwaar dat ik het maar amper dragen kan.
Het zijn de dingen waar ik spijt van heb, maar waarvoor ik nooit mijn excuses heb gemaakt; het zijn de dingen die zó zwaar wegen dat men mij die kwalijk heeft genomen. Beledigingen en verkeerd ingeslagen wegen. Mensen die ik heb bezeerd en vrienden die ik heb bedrogen.”
“Maar kennelijk wegen ze je niet zo zwaar dat je ze niet kunt dragen, zij het met moeite, dus wat mij betreft mag je door de Poort. Wees welkom.”
“Ik dank u,” zei de kleine man, “Ik had het niet verwacht.”
Na tien stappen door de poort ging hij vermoeid zitten op een bankje en liet zich zijwaarts vallen tot zijn oor de zitting raakte.
De reis had hem uitgeput; niet de bagage die hij met zich meedroeg.
Hij was op, hij kon niet meer verder.
Zijn rugzak was gecontroleerd, maar die was veel te licht.
Zijn koffer was besproken, maar die was niet zwaar genoeg.
Maar wat hij in zijn hoofd droeg was níet gecontroleerd.
Dat kon ook niet.
Alleen de kleine man wist dat wat er allemaal zwaar woog in zijn hoofd, niet in gewicht uit te drukken was.
Voor hem had het echter zo zwaar gewogen dat hij het met niemand had durven bespreken.
Niet voordat hij besloten had zijn reis te maken, en niet bij de controle aan de Poort.
Maar uiteindelijk bleek het zwaar genoeg om vrijwillig en op een zelfgekozen moment aan de laatste reis te beginnen en hen die achterbleven in het ongewisse te laten.
Zijn straf daarvoor was het eeuwige bankje.
Op tien stappen na de Poort.
Reacties
Een reactie posten